De tijden waarin journalistieke middens een hardnekkige anti-commerciële reflex heerste, zijn gelukkig ver verleden tijd. Het stadion van FC Twente heet gewoon in elk wedstrijdverslag de Grolsch Veste, tijdens de Olympische Spelen mogen we weer heel wat achtergrondnieuws en feestgedruis verwachten vanuit het Holland Heineken House en over de ploegnamen van commerciële wielerteams wordt er al lang niet kinderachtig meer gedaan. Waar in lang vervlogen tijden in bepaalde journalistieke middens Rabobank nog wel eens ‘de ploeg Breukink’ zou zijn genoemd, is het tegenwoordig gewoon ‘Rabobank’. Met als eventuele variant ‘Rabo’. Maar daar zal de bankier ongetwijfeld niet wakker van liggen, want iedere wielerliefhebber weet donders goed welke financiële instelling er wordt bedoeld en bovendien heeft zo’n afkorting wel iets sympathieks. Imago!
Goedbedoeld amateurisme en meedoen-met-de-wereldtop-professionalisme
Voor dat soort naamsvermelding trekt een sponsor dus graag zijn beurs, belangrijke inkomsten die in heel wat sporten het verschil maken tussen goedbedoeld amateurisme en meedoen-met-de-wereldtop-professionalisme. Niet alleen in de zogenaamde kleinere sporten, maar ook in die wereldsport-in-wording genaamd wielersport, waar een beetje een profploeg al snel voor 80 à 90 afhankelijk is van sponsoring. Zonder sponsoring geen winterse stage in Calpe, maar van 9 tot 5 op kantoor. Overdag Robert achter de spreekwoordelijke ploeg, Alberto tussen de wijnranken en der Fabian mag koeien melken of de skilift bedienen, alvorens na gedane arbeid nog snel een paar uurtjes bij te trainen. De wielersport op naar af, opnieuw het amateurstatuut waarmee het in de achttiende eeuw ooit begon.
Maar is dat dan zo verkeerd?
Als er geen wielersponsoring zou bestaan, zouden het toch allemaal amateurs zijn en zouden al die koersen toch exact even spannend en mooi zijn? Fout. Zonder eventsponsors zouden die wedstrijden simpelweg niet meer bestaan. Geen Vlaamse of Waalse voorjaarsklassiekers meer. Laat staan die Nederlandse. Er is bij wijze van spreken geen weg terug naar Heerlen-Meerssen, die wedstrijd bestaat als Amstel Gold Race of bestaat niet. En zelfs geen Tour de France. Lees er oud-tourbaas Jean-Marie Leblanc in zijn in 2008 verschenen memoires maar op na:
“De sponsors zijn de belangrijkste pionnen in een organisatie als de Tour de France. Zonder hen was dit niet mogelijk.”
Dankzij sponsors ontsnappen dus heel wat sporten aan het amateurschap, en kunnen heel wat sportjuwelen blijven bestaan. En daar floreert de sport an sich bij. En indirect de sportpers, die in huis wordt gehaald om over florerende sport te lezen of horen. Iedereen blij in de driehoeksverhouding tussen sport, pers en commercie.
Maar toch.
Met het volledig uitspreken van ploegnamen, de officiële UCI-ploegnamen waar ook de tweede sponsors veel geld voor in de ploeg pompen, blijft het huilen met de koerspet op. Nog te vaak is het “Lotto” in plaats van “Lotto-Belisol” of “Vacansoleil” waar het “Vacansoleil-DCM” hoort te zijn. In de traditionele media is het desgevraagd vaak een kwestie van ‘oeps, vergeten!’ of ‘te snel willen zijn’, met de belofte er bovenop er voortaan op te zullen letten en journalistiek volledig te zijn. In de tsunami aan nieuwe (wieler)media ligt het nog lastiger. Twitter leent zich met zijn 140 tekens sowieso al niet tot journalistieke volledigheid, in de turbotaal van zovele andere ‘snelle’ onlinekanalen gaat wel meer verloren dan de tweede sponsor en de ‘consumer generated content’-genererende consument ligt veelal niet wakker van de belangen van de tweede naamsponsor. Nochtans leveren sponsoren als Belisol of DCM zware financiële inspanningen om via een wielerteam in Nederland naambekendheid op te bouwen. Financiële inspanningen waarmee ook Nederlandse renners vanachter de ploeg en op de fiets kunnen worden gehouden.