De toegevoegde waarde van sportbonden

In zijn SPORTNEXT-column Bond zoekt sponsors t.e.a.b. van 3 juni jl. doet Jan Paul de Wildt aan een stevig potje ‘bondenbashing’. Hij zet sportbonden weg als ouderwetse, starre en achterhaalde instituties, die (te) weinig toegevoegde waarde voor de individuele sportbeoefenaar creëren. Het is een beeld dat wijdverbreid is in kringen van sportondernemers, sportmarketeers en (sport)sponsoren. En het mag zich ook onder verenigingskader, (top)sporters en supporters in de nodige populariteit verheugen. Het is en blijft echter een karikatuur dat een aantal kenmerken uitvergroot, niet ziet dat die kenmerken vooral ook nuttig en functioneel zijn en bovendien de stappen ontkent die de afgelopen jaren zijn gezet. Er zijn genoeg voorbeelden van bonden die hun leden een passend - en indien nodig aangepast - sportaanbod bieden. Tegenover de succesvolle sportbonden die ik zou kunnen noemen, zouden anderen met minder geslaagde voorbeelden kunnen komen. Die kant ga ik hier dus maar niet op. Ik focus mij op De Wildts stelling dat sportbonden te weinig toegevoegde waarde creëren.

Volgens mij is het ‘echte’ probleem niet zozeer dat sportbonden te weinig toegevoegde waarde creëren, maar dat veel van de toegevoegde waarde van sportbonden moeilijk zichtbaar en daardoor moeilijk te financieren is. Een analyse die voorbijgaat aan dit inzicht, mist de essentie. En adviezen gebaseerd op een dergelijke analyse, dreigen de plank mis te slaan.

Bij het uitvoeren van kerntaken, zoals het organiseren van wedstrijden en competities en het uitzenden van sporters naar internationale wedstrijden, vindt binnen bonden een voortdurende botsing van belangen plaats. Belangen die in de basis tegengesteld zijn. Sporters, ouders, clubs, supporters en sponsors: allemaal willen ze dat er bij de indeling van de competitie en de uitwerking van het wedstrijdschema rekening wordt gehouden met hun wensen en belangen. Ze willen uiteindelijk allemaal dat hun team wint. Net zo goed als ze allemaal willen dat de selectie voor het vertegenwoordigende team - voor zichzelf of voor hun favoriete sporter - gunstig uitpakt. Sportbonden beoordelen en beslissen in situaties waar de belangen tegengesteld zijn. Dat is hun functie, dat is hun taak. De beslissingen die ze nemen, zijn in bijna alle gevallen per definitie gunstiger voor de ene partij dan voor de andere. Daar komt bij dat als beide partijen hun eigen belangen nastreven, de gemeenschappelijke belangen in gevaar komen. Want die zijn er ook. In het geval van de wedstrijdsport begint dat met de eenvoudige constatering dat sporters, clubs en supporters elkaar nodig hebben. Zonder tegenstander immers geen wedstrijd. Maar er zijn meer gemeenschappelijke belangen: duidelijke spelregels, (competente) scheidsrechters, goede sporttechnische opleidingen, competitief evenwicht en een regelmatig verloop van de competitie. Aan de top spelen verder zaken als gezamenlijke marketing, verkoop van uitzendrechten, een gedegen talentontwikkelingssysteem en een goed presterend nationaal team.

In termen van toegevoegde waarde kun je stellen dat het met name voor de partij waarvoor een beslissing ongunstig uitpakt, moeilijk is om die beslissing als zodanig te zien. Nog lastiger ligt het met de collectieve belangen. Het is maar weinigen gegeven deze goed in beeld te hebben (en dat kan ook niet altijd worden verlangd, zeker niet in de hitte van de strijd). Dat bonden bij het uitoefenen van hun kerntaken wel degelijk toegevoegde waarde creëren, wordt pas zichtbaar als die taken niet worden vervuld of worden verzaakt. Omdat het binnen een tak van sport niet lukt om zich in één onomstreden sportbond te verenigen, zoals in het geval van de bokssport en andere vechtsporten, of omdat een ‘erkende’ bond zijn werk niet goed doet. Niet alleen de waarde die sportbonden creëren bij het uitoefenen van hun kerntaken is weinig zichtbaar. Dit geldt ook voor de toegevoegde waarde die bonden realiseren door uitvoering te geven aan beleid dat wordt ontwikkeld vanuit NOC*NSF en de overheid. Denk aan maatregelen tegen doping of discriminatie, preventie van seksuele intimidatie of organisatorische integratie van sporters met een lichamelijke of verstandelijke beperking.

De moeilijk zichtbare toegevoegde waarde van sportbonden is lastig te financieren. Er is weinig ‘markt’ voor - niet buiten de bond, maar ook niet daarbinnen. Keer op keer moeten bonden uitleggen waarom bondsafdrachten er überhaupt zijn, laat staan als ze met een voorstel tot verhoging komen.

Volgens De Wildt is de kern van het probleem: te weinig toegevoegde waarde, daardoor te weinig verbinding tussen sporter en bond en daardoor geen basis voor een structurele sponsorrelatie. De oplossing moet volgens hem vooral worden gezocht in de ‘kracht van communicatie’. Het zou wat mij betreft fantastisch zijn als hij en zijn collega’s met een innovatieve communicatiestrategie komen, die, zowel naar binnen als naar buiten, op een positieve wijze laat zien dat sportbonden wel degelijk veel toegevoegde waarde bieden. Dat zou pas werkelijk ‘innoveren richting de toekomst’ zijn.