Collaborerend zwijgen: het IOC en de internationale politiek

Door de Olympische Winterspelen in Peking en het WK voetbal in Qatar is er wereldwijd aandacht voor de moeizame relatie tussen sport en politiek. Het is al 125 jaar een terugkerend thema, zoals blijkt uit vijf voorbeelden uit de sportgeschiedenis: Athene 1896, Tokio 1940, Melbourne 1956, Argentinië 1978 en Sochi 2014.

China heeft alle geluk van de wereld dat het Internationaal Olympisch Comité niet serieus is als het weer eens opmerkt dat sport en politiek gescheiden werelden zijn. Als deze organisatie dat namelijk echt meent, moeten de Olympische Winterspelen in Peking alsnog worden afgelast wegens verregaande schending van dit principe. Cai Qi is als president van het organisatiecomité tenslotte lid van het Politbureau - zéér politiek. Ook de overgrote meerderheid van de andere elf comitéleden bestaat uit zwaargewichten van de Communistische Partij - zéér politiek. En dan hebben we het nog niet eens over het Chinese Olympische Comité zelf, waarin het wemelt van de ministers en onderministers - zéér politiek.

"De Olympische Spelen worden al sinds het prille begin gebruikt voor politieke doeleinden"

De negentiende eeuw

De Olympische Spelen worden al sinds het prille begin gebruikt voor politieke doeleinden. De eerste editie van het moderne tijdperk begon op 25 maart 1896 in Athene. Volgens de plaatselijke tijdrekening dan, want de Grieken hanteerden toen nog de Juliaanse kalender, waar het volgens de Gregoriaanse kalender in de rest van wereld al 6 april was. Het is belangrijk om dat onderscheid te maken, want 25 maart is één van de belangrijkste dagen in Griekenland, nog steeds. Deze feestdag is bij ons te vergelijken met Dodenherdenking en Bevrijdingsdag bij elkaar opgeteld, want dan herdenken de Grieken het begin van de opstand op 25 maart 1821 tegen de eeuwenlange Ottomaanse (lees: Turkse) overheersing.

Exáct 75 jaar na het begin van die opstand begonnen die Olympische Spelen, een zeer bewuste keuze van Griekenland om zijn onafhankelijkheid te benadrukken. Voor het Griekse nationalisme van onschatbare ideologische en diplomatieke waarde. Koning George 1 voegde voor de zekerheid een extra zinnetje toe aan de officiële opening van de Spelen: “Lang leve de natie, lang leve het Griekse volk!”

Schrijver Maurits Wagenvoort was de enige Nederlandse ooggetuige in Athene. Het viel hem op dat er in de stad een merkwaardige stemming was. “De Olympische feesten hebben in het denken van den chauvinistischen Griek eerst van alles de beteekenis van een vreedzame, maar daarom toch niet minder hatelijke demonstratie tegen Turkije.” Het sportevenement werd dus gebruikt als een politieke manifestatie tegen het Ottomaanse Rijk, om daarmee weer aansluiting te vinden bij de westerse wereld.

En die opzet slaagde, want volgens het Algemeen Handelsblad waren deze Spelen heel belangrijk voor Griekenland. “Want het maakt zich tot vriend ieder die het kennen leert en die van den Akropolis neerziet op het hernieuwde land.” Het absolute sportieve én politieke hoogtepunt was de marathonzege van Spiridon Louis, in 1873 geboren in de schaduw van Athene. Het feest dat losbarstte maakte een diepe indruk op Wagenvoort: “Hoe u het onbeschrijfelijke te beschrijven? Honderdduizend menschen, als de overwinnaar een Griek blijkt te zijn, bewogen door een bezielende geestdrift, woelende, zich uitzettende en samenpersende, juichende, schreiende, delireerende, dat is een heerlijk schouwspel om aan te zien en door meegesleept te worden tot geestdriftig juichen ook!

Fascistische vrienden

Ruim 125 jaar later zijn die Olympische Spelen zo overheersend dat het lijkt alsof die de enige traditie vormen in de internationale sport, zowel vroeger als nu. Dat is alleen niet zo, want er zijn in het verleden veel sportevenementen geweest, die los stonden van de olympische beweging met een heel eigen opvatting over de waarde van sport. In 1908 waren in Vaticaanstad de Katholieke Atletische Spelen met evenveel deelnemers als de Olympische Spelen datzelfde jaar in Londen. “De wedstrijden”, aldus een bijhorende circulaire, “hebben geen ander doel, dan het brengen van een kinderlijk eerbewijs aan den Paus.

Na de Eerste Wereldoog werden de eerste internationale socialistische evenementen georganiseerd, waarbij de deelnemers zich niet richtten op individuele topprestaties, maar juist op gezamenlijke sportbeoefening. En dan niet ieder achter de vlaggen van het eigen land, maar allemaal achter de rode vlag van het socialisme. In deze sporttraditie bestond geen scheiding met de politiek – integendeel. Op de Volksolympiade van 1936 in Barcelona was een conferentie gepland over de volkssportbeweging, “dewelke voor de deelnemende sportdelegaties een nieuw wapen zullen vormen in de strijd tegen de fascistische geest in de sport.” Het evenement ging alleen niet door, omdat de fascistische generaal Franco in de nacht vóór de openingsceremonie de stad aanviel met enkele honderden doden tot gevolg – het startschot van de Spaanse Burgeroorlog.

Deze vergeten socialistische sporttraditie had een gigantisch bereik. De Arbeiders Olympiade van 1931 in Wenen was groter dan de Olympische Spelen van 1932 in Los Angeles, zowel in het aantal deelnemers als toeschouwers. In landen als Duitsland, Oostenrijk en Tsjechoslowakije kende deze socialistische sportbeweging enorme ledentallen tot de nazi’s er na hun machtsovername een bloedig einde aan maakten.

En ook de fascisten hadden hun eigen internationale evenementen met een uitgesproken politiek karakter, zoals in 1941 en 1942 in Breslau en Milaan, onder meer met de Hiterjugend en de jonge Italiaanse fascisten. “In deze plaats is het fascisme geboren,” sprak de opgewekte Nederlandse ploegleider in Milaan zijn sporters toe, allemaal lid van de Nationale Jeugdstorm. “Hier zien wij met groote duidelijkheid, dat al het grootsche in een Volk klein en eenvoudig is begonnen.”

"Door de kunstmatige scheiding tussen sport en politiek heeft de olympische beweging nooit een doordacht antwoord ontwikkeld als er weer eens een oproep kwam voor een boycot"

Alleen de olympische beweging klampt zich hardnekkig vast aan het kunstmatige onderscheid tussen sport en politiek en is daarmee de grote uitzondering in 125 jaar sporttraditie. Tot welke krankzinnige taferelen dit kan leiden, werd onder meer in de jaren dertig zichtbaar, met de Olympische Spelen van 1936 in Berlijn als meest beruchte voorbeeld. Dat het IOC geen enkel probleem had met deze nationaalsocialistische propagandashow bleek nog in hetzelfde jaar toen de Spelen van 1940 aan Tokio werden toegewezen. De Japanners hadden vanaf het begin duidelijk gemaakt dat ze precies hetzelfde van plan waren als de nazi´s, met een net zo bombastisch sportevenement met net zoveel machtsvertoon. Het IOC beloonde die ambitie niet alleen met de toewijzing van de Spelen van 1940, maar ook met een collaborerend zwijgen toen diezelfde Japanners in de jaren daarna China binnenvielen en daar enkele van de grootste oorlogsmisdaden van de vorige eeuw pleegden, onder meer de systematische moord op 340.000 Chinezen in de stad Nanking. In de zomer van 1937 bevestigde IOC-voorzitter Henri de Baillet Latour dat hij het volste vertrouwen had in een goede afloop van de Spelen: “Korte tijd geleden heeft het verantwoordelijke comité in Japan mij uitdrukkelijk bericht, dat Japan, ondanks het conflict met China met de organisatie der Spelen van 1940 wenst door te gaan en zijn verbintenissen zal nakomen. Onder deze omstandigheden kan het Internationaal Olympisch Comité slechts rustig den verdere loop der gebeurtenissen gadeslaan.”

Het IOC weigerde zich zo uit te spreken tegen deze misdaden tegen de menselijkheid. De organisatie isoleerde zich daarmee van een groot deel van de internationale sport, zelfs van het Nederlandse IOC-lid Pieter Scharroo. In maart 1938 doorbrak hij de olympische omerta met de uitzonderlijke verklaring dat hij Tokio allerminst geschikt vond om de Spelen te organiseren. Het IOC negeerde die opmerking natuurlijk, maar uiteindelijk gingen deze Spelen toch niet door, omdat de Japanners de organisatie teruggaven om alle aandacht te richten op de Aziatische oorlogsvoering.

De eerste olympische boycot

Na afloop van de Tweede Wereldoorlog heeft het IOC niets gedaan om zich te zuiveren van al die duivelse invloeden. Integendeel, want de Franse IOC-leden François Piétri en Marquis Melchior de Polignac werden moeiteloos gehandhaafd, net als de Duitse nazi Karl Ritter von Halt, zelfs nadat ze in eigen land waren veroordeeld voor landverraad, collaboratie en oorlogsmisdaden! Na hun dood werden deze oorlogsmisdadigers ook nog eens met lof overladen door het IOC.

Door die kunstmatige scheiding tussen sport en politiek heeft de olympische beweging nooit een doordacht antwoord ontwikkeld als er weer eens een oproep kwam voor een boycot. En dat terwijl dit al honderd (!) jaar gebeurt, met de oudste melding in aanloop naar de Spelen van 1924 in Parijs toen er vanuit Finland een tevergeefse oproep werd gedaan om die te mijden vanwege een politiek conflict tussen de Finnen en de Fransen.

"Sponsors van megasportevenementen worden dit jaar alleen nog maar meer onder druk gezet als onderdeel van de mensenrechtencampagnes tijdens de Winterspelen en het WK voetbal"

Bij de Zomerspelen van 1956 in Melbourne werd dat dreigement voor de eerste keer omgezet in daden - nota bene door Nederland - uit protest tegen de inval van de Sovjet-Unie in Hongarije enkele weken voor de openingsceremonie. Binnen een paar dagen had het Nederlands Olympisch Comité het boycotbesluit genomen, overigens zonder contact op te nemen met de sporters zelf. Wat voor hen het sportieve hoogtepunt had moeten zijn, liep uit op een deceptie.

Sinds die boycot van 1956 is er eigenlijk geen sportevenement meer geweest zónder vergelijkbare oproep. Een organisatie moet politiek gedoe daarom gewoon incalculeren, zoals bij de Winterspelen in Peking ook weer blijkt.

Afrika, Blatter, Coca-Cola

In 1976 sloot Coca-Cola een sponsordeal met de FIFA met enorme consequenties voor de internationale sport. Het ging slechts om vijf miljoen dollar, maar een kleine halve eeuw geleden was dat een gigantisch bedrag. “Het grootste deel daarvan zal door de FIFA worden aangewend voor een tweejaarlijks te houden wereldkampioenschap voor de jeugd,” aldus de Telegraaf, “en voor het op poten zetten van de voetbalsport in niet minder dan honderd (voetbal) ontwikkelingslanden in Afrika, Azië, Oceanië en Midden- en Noord-Amerika.” Sepp Blatter, toen technisch directeur van de FIFA, werd verantwoordelijk voor de uitvoering.

Eigenlijk snapte niemand waarom die voetbalontwikkelingslanden zoveel aandacht kregen, maar inmiddels is dat wel duidelijk. Met het geld van Coca-Cola reisde Blatter de hele wereld over, om vooral in Afrika en Azië de basis te leggen van zijn zeer langdurige leiderschap van de wereldvoetbalbond. Elk land heeft namelijk één stem in de FIFA bij de presidentsverkiezingen, of het nou gaat om Nederland, Brazilië, Botswana of Singapore. Het was tientallen jaren lang het ABC’tje van de FIFA waar Europa zich niet tegen kon verdedigen: Afrika, Blatter, Coca-Cola.

Twee jaar na die historische sponsordeal was het WK voetbal in Argentinië, waar een zeer brute dictatuur politiek profijt uit wilde trekken. Er was daarom wereldwijd protest tegen deze vorm van sportwashing, zoals we dat nu tenminste noemen. Freek de Jonge en Bram Vermeulen begonnen in januari 1978 met de actie Bloed aan de paal, inclusief een oproep aan Oranje om dit wereldkampioenschap te boycotten. Dat was dus maar vijf maanden vóór dit WK begon, relatief laat in vergelijking met de wereldwijde protesten van nu tegen Qatar. Het Argentijnse regime had er in ieder geval geen rekening meer mee gehouden, wat ook niet zo gek is. Acht jaar eerder was het WK voetbal door Mexico georganiseerd, waar de mensenrechten ook vreselijk werden geschonden, maar waar geen enkel protest tegen werd gevoerd. Ergens in die acht jaar was de wereld blijkbaar veranderd, zo ontdekte de Argentijnse junta, ten nadele van deze mensenrechtenschenders.

Overigens was er in 1978 nog niemand die zich stoorde aan de invloed van Coca-Cola in Argentinië. Integendeel: de KNVB organiseerde dat jaar met het geld van deze multinational een wedstrijd balletje hooghouden voor jonge voetballers, waarna de winnaars een ticket kregen voor een bezoek aan dit WK. Coca-Cola zelf financierde ondertussen een tv-campagne in het gastland, waarin het voetbaltoernooi werd gepresenteerd als een uiting van broederschap.

Die acties tegen het sportevenement in een dictatuur bleken uiteindelijk zeer succesvol, ook al heeft geen enkel land dit geboycot. Vóór aanvang van dit toernooi wist tenslotte bijna niemand welke verschrikkingen er in Argentinië werden gepleegd, maar door al die campagnes kwam hiervoor wereldwijde aandacht. Waar Mexico in 1970 nog een WK kon organiseren zonder gezeur over de plaatselijke mensenrechten, was dat acht jaar later niet meer mogelijk – een zeer belangrijk verschil.

De 21e eeuw

Al in de vorige eeuw was die moeizame relatie tussen sport en politiek dus een terugkerend thema. Wat onze eeuw dan weer typeert, is de enorme maatschappelijke interesse voor de internationale sportorganisaties, mede door de vele corruptiegevallen en schandalen bij het IOC en de FIFA. Daaruit is wel gebleken dat de sport veel te belangrijk is geworden om alleen maar aan de sport zelf over te laten.

De rol van de grote sponsors krijgt zo steeds meer aandacht, zoals tijdens de Winterspelen van 2014 in Sochi, die bol stonden van de corruptie met een prijskaartje van ongeveer vijftig miljard dollar. De Russische president Putin kreeg daarbij veel kritiek vanwege het schenden van de homorechten in zijn land. Ook een sponsor als Coca-Cola werd daarop aangesproken, wat in 1978 nog niet gebeurde in Argentinië. Via de sociale media werd het bedrijf overspoeld met negatieve reacties, een actievorm die zich in de jaren daarna alleen maar verder heeft ontwikkeld. Sponsors van megasportevenementen zullen dit jaar alleen nog maar meer onder druk worden gezet als onderdeel van de mensenrechtencampagnes tijdens de Winterspelen en het WK voetbal. Zulke acties zijn tenslotte veel doelmatiger dan een sportieve boycot, omdat de sporters zelf maar weinig invloed hebben op de sportbonden. De sponsors daarentegen hebben directe contacten met de belangrijkste leiders van sportorganisaties, een goede invalshoek voor massale consumentenacties via sociale media.

Daarbij leven we in een tijd van beeldvorming, zoals koning Willem-Alexander acht jaar geleden al merkte toen een camera genadeloos vastlegde dat hij met Putin een biertje dronk. De kroonprins was nog lid was geweest van de IOC-voorbereidingscommissie van deze Winterspelen. Had hij in die hoedanigheid maar op tijd gewaarschuwd dat de voorzitter van het organisatiecomité van Sochi 2014 een hoge functie bekleedde in de Russische regering – zéér politiek. Dat de president van het Russisch Olympisch Comité in die tijd vicepremier was - zéér politiek. Had hij dat allemaal maar gezegd, want dan waren die Winterspelen niet eens doorgegaan vanwege een verregaande schending van het principe dat sport en politiek van elkaar gescheiden moeten blijven. Dan was die vervelende foto met Poetin nooit gemaakt.

Headerfoto: photoyh / Shutterstock.com / Foto’s in tekst: hume777 / Shutterstock.com, Kvanta / Shutterstock.com, Bundesarchiv, Bild 183-G00372 / CC-BY-SA 3.0

Dit artikel staat ook in het SPORTNEXT Magazine. De editie 'winter 2021/2022' staat in het teken van de vermenging tussen sport en politiek en hoe de sportwereld steeds vaker een katalysator is voor maatschappelijke thema's als inclusie, diversiteit en duurzaamheid. Je kunt het magazine los bestellen, of word nu abonnee!

Lees ook de column van Dönüs Coban. Zij vindt de Spelen een uitgelezen kans aan om de mensenrechtenschendingen in China aan te kaarten. Maar het IOC, sponsors en atleten houden zich uit angst voor represailles angstvallig stil.