Na het wielrennen rest slechts de doodskist

Gijsbregt Brouwer vroeg zich vorige week op Sportnext af waarom wielrennen tegenwoordig zo populair is en of er al sprake is van een eerste wielergolf. Onderzoek laat zien dat er inderdaad nieuwe en eigentijdse ontwikkelingen in het fietsen zijn, maar ook dat er verschillen zijn met vroeger. Eind negentiende eeuw bijvoorbeeld had je nog geen middenklassers met een midlifecrisis.

Alhoewel er weinig cijfers bestaan, is het duidelijk dat het gebruik van de fiets tegenwoordig bijzonder populair is. Daarbij poneerde Gijsbregt als stelling dat een wereldwijde popularisering van fietsen in het algemeen en de opkomst van de hipster fietscultuur in het bijzonder tot een groei van wielrenners in Nederland hebben geleid.

Ik heb ook geen cijfers bij de hand, maar die snelle groei heeft vooral veel te danken aan de middenklassers met een midlifecrisis - de jongens, die geen man willen worden. Ze hebben te weinig geld of lef om een snelle Porsche aan te schaffen, dus kopen ze maar een snelle fiets – inclusief apps om real-time door te geven dat ze weer eens honderd kilometer hebben afgelegd. En omdat er op een racefiets geen ruimte meer is voor een blonde del met grote tieten dient het laatste boekje van Bert Wagendorp of Wilfried de Jong als nieuwe levensgezel. Beukend op de flanken van een Franse Alp hoopt deze middenklasser te vergeten dat hij een veertig-, vijftig of zestigplusser is. Het is zijn laatste zijden draadje met zijn jeugd en als dat is geknapt, rest slechts de doodskist.

Geen loopgravenromantiek
Zou het fietsen vroeger ook al eens veel geld hebben verdiend aan deze middenklassers, wil een sporthistoricus dan graag weten. Het is lastig om dat te achterhalen, want de meeste historische verhalen over fiets en wielrennen staan stijf van de loopgravenromantiek. Het zijn de tranentrekkers over volkshelden die de Tour de France hebben gewonnen of verliezers die in een ravijn zijn gedonderd. Om de vragen van Gijsbregt te beantwoorden, hebben we echter meer aan de geschiedenis van de fiets als maatschappelijk verschijnsel.

Historicus Addy Schuurman bijvoorbeeld schreef een boeiend verhaal over het wielrijden in Amersfoort eind negentiende eeuw. Nota bene op een Poolse universiteit verscheen een Nederlandstalige scriptie van Radosław Lesisz over de fietscultuur in Nederland van 1850 tot en met 1950. Zelf heb ik de jaargangen van sporttijdschrift ‘De Athleet’ van 1893 tot 1898 bestudeerd, dat bol stond van het fietsnieuws.

Zo blijkt dat er eind negentiende eeuw sprake was van niets minder dan een wereldwijde fietsrevolutie, omdat er voor de eerste keer een machine was gemaakt, die zonder dierkracht of stoom aangedreven kon worden. Na een lange weg vol technische verbeteringen als luchtbanden, gelijkvormige wielen en de ketting verscheen in 1885 de Rover op de markt – het fietsmodel, zoals wij als basis nog steeds gebruiken. De invloed van dit model is zo groot, dat het Poolse woord voor fiets ‘rower’ is! Daarna ontwikkelde het wielrijden zich door een combinatie van techniek, media en commercie.

Sportmarketing 125 jaar geleden
Waarmee ik Gijsbregt antwoord kan geven: het jaar 1885 was het begin van de eerste wereldwijde wielergolf. Een compleet nieuwe economie ontwikkelde zich met fabrikanten, organisatoren van fietswedstrijden, sporters, sportjournalisten, toeschouwers en dagbladen. In Deventer begon al in 1869 de eerste Nederlandse fietsenbouwer. Een kwart eeuw later verschenen de eerste advertenties van de heren Arentsen & Kölling – in 2013 uitgegroeid tot de Gazelle-fabrieken in mijn geboortedorp Dieren.

Cafés en kroegen organiseerden spectaculaire wedstrijden om publiek te trekken. De fabrikanten toonden dan hun nieuwste modellen en als er op hun fiets dan werd gewonnen, adverteerden ze daar natuurlijk weer mee in de plaatselijke couranten. In diezelfde kranten stonden de verslagen van die wedstrijden, omdat de mensen dat zo leuk vonden. En aangezien er zo veel lezers werden getrokken, werd het voor de fabrikanten extra interessant om te adverteren.

En zo groeide de markt. In 1894 voerde Engeland voor ruim 100.000 gulden aan rijwielen en onderdelen uit naar Nederland – in onze tijd te vergelijken met 1,3 miljoen euro. Door die snelle doorbraak, zo meldde De Athleet in 1895, daalde de verkoopprijs van paarden… Het is net sportmarketing, maar dan 125 jaar geleden.

Wel loopgravenromantiek
De populariteit van de fiets kreeg zelfs militaire waard toen het Nederlandse leger in 1900 een groot aantal vouwfietsen in gebruik nam. Volgens Lesisz hebben Britse parachutisten nog tijdens de Slag om Arnhem gebruik gemaakt van vouwfietsen. Dat is pas loopgravenromantiek!

Vanuit de hele wereld kwamen eind negentiende eeuw berichten over deze eerste wielergolf. De koning van Portugal had een eigen wielerbaan aangelegd. De nog jonge koningin Wilhelmina hield ook van fietsen, maar dat werd haar verboden vanwege de enorme gevaren. Overal werden races gehouden tussen fiets en paard, tussen fiets en trein, of met ligfietsen, vouwfietsen en andere spectaculaire modellen. Enorme massa’s trokken naar wedstrijden op weg en baan om hun helden te zien. Daarna kochten ze weer de fietsen van die helden.

Net als in onze tijd was fietsen dus wereldwijd populair en werd het aangejaagd door wat Gijsbregt hipsters noemt: de avonturiers en pioniers, die het goede voorbeeld geven. Met doodsverachting zelfs, want onder de wielrenners uit die tijd – zowel op de weg als op de baan - vielen de nodige slachtoffers door gruwelijke ongelukken.

Waarmee ze toch nog een overeenkomst hebben met de middenklassers van nu: na het wielrennen rest slechts de doodskist.

Bronnen: De atleet van 1893 tot 1898 - Het wielrijden in Amersfoort eind negentiende eeuw - Nederlandstalige scriptie van Radosław Lesisz