Sportbenodigdheden, handel en horeca profiteren van groei in sporteconomie

Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) brengt om de paar jaar de satellietrekening sport uit. Een satellietrekening baseert zich op de nationale rekeningen; de kwantitatieve beschrijving van de totale Nederlandse economie. In de satellietrekening sport wordt niet alleen gekeken naar de sport zelf (zoals lidmaatschap van sportverenigingen en fitnessclubs), maar ook naar zaken die sport mogelijk maken (zoals sportkleding en attributen) of er uit voortkomen (sportmedia) en sportonderwijs.

Uit de nieuwe sport satellietrekening van het CBS (2019) blijkt dat de economische omvang van de sport, uitgedrukt als de waarde die wordt toegevoegd aan de Nederlandse economie, 6,2 miljard euro bedroeg in 2015. Ter referentie: het aandeel in de totale economie voortvloeiend uit vergelijkbare satellietrekeningen voor toerisme is 4% en voor cultuur en media 3,7%.

Sinds de vorige meting in 2012 is de omvang van de sporteconomie met vier procent toegenomen. Dit is ongeveer gelijk aan de ontwikkelingen in de totale economie waardoor het aandeel van sport in het bbp 1,0% is gebleven. Sinds de eerste meting voor 2006 is het economisch belang van sport voor onze economie stabiel.

Verschuivingen in het sportaanbod

De groei in de sporteconomie is vooral te danken aan de productie van sport gerelateerde goederen en diensten en niet door de toename van waarde van het sportaanbod (de kern van de sporteconomie) zelf. Deze sportorganisaties (zoals verenigingen, bonden, fitness en maneges) hebben hun economische omvang met 6% zien teruglopen tussen 2012 en 2015. Aangezien de sportparticipatie min of meer gelijk is gebleven is de afname van de toegevoegde waarde van het sportaanbod wellicht te wijten aan verschuivingen van duurdere abonnementen naar goedkopere, of van georganiseerde sport naar het ongeorganiseerde verband (waarvoor geen lidmaatschap nodig is).

Toename consumptie en invoer van sportbenodigdheden

Voor de totale sporteconomie hebben huishoudens met z’n allen in 2015 ruim 9 miljard eurouitgegeven aan de sport, sportbenodigdheden en afgeleide zaken. Deze uitgaven zijn ten opzichte van 2012 met bijna 8% gegroeid. Deze groei is vergelijkbaar met onze andere bestedingen, want het aandeel van sport is stabiel op 2,9% van alle consumptieve bestedingen. De groei komt grotendeels voor rekening van de aanschaf van sportartikelen die tussen 2012 en 2015 groeide van 1,8 naar 2,2 miljard euro. Dit is een breed scala aan goederen die onmisbaar zijn voor de beoefening van sport: van tennisrackets tot racefietsen en van sportkleding tot racepaarden. Omgerekend gaf een huishouden in 2015 hier gemiddeld 291 euro aan uit.

Kenmerkend voor sportgoederen is dat ze maar in beperkte mate in Nederland worden geproduceerd en vooral worden ingevoerd vanuit het buitenland. Hierdoor profiteert de Nederlandse sporteconomie maar in beperkte mate van een toename in de vraag naar sportbenodigdheden. Vooral in de handel en verkoop hiervan en de binnenlandse productie van vervoermiddelen (zoals fietsen), sportvoeding en paardensportbenodigdheden, verdienen mensen een boterham. Een toename van de consumptie van bijvoorbeeld sportkleding leidt vooral tot extra invoer en de daarmee gepaard gaande handels- en vervoersmarges. De handel verdient geld aan de marges op de verkoop van sportbenodigdheden. Deze sector profiteert dan ook goed dankzij de sport.

Horeca boert goed dankzij de sport

Naast de bedrijfstak sport en de handel is ook de horeca (11 procent) een belangrijke commerciële bedrijfstak binnen de sporteconomie. De horeca is zichtbaar aanwezig bij tal van sportevenementen maar ook rondom de wekelijkse sportbeoefening en wordt daardoor gezien als een aan sport gerelateerde dienst. Zoals de horeca een substantiële bijdrage levert aan de sporteconomie, zo draagt de sport omgekeerd een niet te verwaarlozen bijdrage aan de horeca; zes procent van de toegevoegde waarde van de totale bedrijfstak horeca is aan sport gerelateerd.

'Nederland is efficiënter geworden om met minder middelen evenveel te blijven sporten'

Jelle Schoemaker

Werkgelegenheid stabiel, steeds meer ZZP-ers

Ook de werkgelegenheid in de sport is tussen 2012 en 2015 stabiel (130.000 banen), maar het aandeel in de hele Nederlandse werkgelegenheid is sinds 2006 wel teruggelopen van 1,5% naar 1,3%. Er is een verschuiving te zien in het arbeidsvolume: er is sprake van een terugloop in het aantal werknemers, terwijl het aantal zelfstandigen toeneemt. De groei van zelfstandigen is vergelijkbaar met de ontwikkeling binnen het totale arbeidsvolume in Nederland.

Conclusie

De nieuwe gegevens uit de sport satellietrekening van het CBS laten zien dat de economische omvang van de sporteconomie op veel fronten stabiel is gebleven. De daling van de toegevoegde waarde van het sportaanbod komt waarschijnlijk door een verschuiving van de vraag naar goedkopere abonnementen of de populariteit van ongeorganiseerd sporten. Zolang de sportorganisaties zelf niet in financiële problemen komen en de sportparticipatie hoog blijft, is deze ontwikkeling niet ernstig.

Je zou kunnen stellen dat we als land efficiënter zijn geworden om met minder middelen (voor het sportaanbod) evenveel te blijven sporten. Deels speelt daarbij de verschuiving naar de on- en anders georganiseerde sport een rol. Vooral de binnenlandse producenten van sportgoederen, handel en vervoer en horeca doen goede zaken dankzij de sport.

Headerfoto: S-F / Shutterstock.com